Spelideeën

Wolfje hoe laat is het?
De spelers staan aan één kant van het terrein.
Aan de andere kant staat één speler die de wolf is. De spelers vragen aan de wolf hoe laat het is door in groep te zeggen: “Wolfje, wolfje, hoe laat is het?” Afhankelijk van het getal dat er geantwoord wordt, mogen er passen vooruit gezet worden. Zegt de wolf echter ‘etenstijd’, dan moet iedereen zo snel mogelijk teruglopen en zorgen dat ze niet getikt worden. Wie getikt wordt, valt uit of wordt assistent van de wolf.

 Spaghettimachine

Alle kinderen liggen op een rij afwisselend plat op de buik of op handen en knieën. Een kind moet daar door kruipen. Wanneer er in de handen wordt geklapt, moet iedereen wisselen van positie.

Ninja
Iedereen staat in een cirkel in een “ninjahouding”.
Eén iemand begint met spelen en probeert via een ninjasprong met zijn/haar hand de hand van een ander te raken. Degene die aangevallen wordt, mag maar één beweging maken om te voorkomen dat de ander zijn/haar hand kan raken. Ook degene die aanvalt, mag maar één beweging maken om de hand te raken. Het is de bedoeling dat je altijd in de positie blijft staan waarin je het laatst stond. Als je hand geraakt wordt, moet je die achter je rug houden. Als je beide handen uitgeschakeld zijn, mag je niet meer meespelen. Degene die als laatste overblijft, wint het spel en is een superninja. Het spel wordt in wijzerzin gespeeld. Wanneer speler A gespeeld heeft, mag de speler links van hem/haar verder spelen. Hier mag een snel tempo in zitten.

Blad-steen-schaarmarathon
Alle kinderen lopen rond en roepen hun eigen naam.
Met de eerste persoon die ze tegenkomen, spelen ze blad-steen-schaar (of schaar-steen-papier).
De verliezende speler loopt nu als een fan achter de winnaar aan en roept zijn of haar naam.
Uiteindelijk is er 1 winnaar.

Pang
Iedereen staat in een grote cirkel. De spelleider staat in het midden en draait rond, met zijn of haar ogen dicht. Wanneer die stopt, doet hij of zij de ogen open, wijst iemand aan en roept “pang” en de naam van die persoon. Die speler gaat zo snel mogelijk gehurkt zitten. De twee buren draaien een rondje van 360° en degene die het eerst helemaal rond is, schiet op de andere en roept “pang”. Degene die dood is, gaat plat op de buik liggen, terwijl de gehurkte weer rechtstaat. Dat blijven we spelen tot er maar twee mensen meer overblijven. De laatste twee gaan op elkaar schieten op de westernmanier: met de ruggen tegen elkaar, tien passen zetten (iedereen telt luidop mee) en dan omdraaien en schieten.

Zakdoek leggen
De spelers zitten in een kring, behalve één persoon. Terwijl de rest “Zakdoek leggen, niemand zeggen,
‘k heb de hele dag gewerkt, 2 paar schoenen heb ik afgewerkt. 1 van stof en 1 van leer, hier leg ik mijn zakdoek neer” zingt, loopt die ene persoon rond de kring met de zakdoek. Is het liedje ten einde, dan laat hij of zij de zakdoek vallen. Degene achter wie hij ligt, moet dan die eerste proberen te tikken voor die nog eens volledig rond de kring kan lopen. Lukt dat, dan is de volgende zakdoeklegger. Wordt de “legger” getikt, dan moet die in het midden van de kring gaan zitten, waar hij of zij pas uit mag als de volgende in de kring moet komen zitten.

Tik-tak-boem
De groep staat in een kring en één speler zit in het midden. Die speler, bv. Koen, telt in stilte met zijn ogen dicht terwijl er een bal wordt doorgegeven. Wanneer er tien tellen voorbij zijn, strekt Koen zijn armen horizontaal uit. Bij twintig tellen houdt hij zijn armen
al dichter bij elkaar boven zijn hoofd. Bij dertig tellen klapt hij in zijn handen en roept hij “boem!”. De bal is ontploft en de speler die de bal dan vastheeft, moet op zijn of haar buik op de grond gaan liggen. Als de bal hier nu voorbijkomt, moet de speler met de bal over die liggende speler springen om de bal aan de volgende te geven en daarna terugspringen. Het spel blijft doorgaan tot er één iemand overblijft. Die is de winnaar.

Billeke klets
Iedereen zit in kleermakerszit in een cirkel met de handen in de lucht. Eén speler gooit een fictieve bal naar een andere speler in de kring en zegt: “Ik gooi de bal naar … (naam).” De ontvanger, bv. Els, legt zo snel mogelijk haar handen op haar bovenbenen. Als ze niet snel genoeg is, mogen de buren haar op haar bovenbeen slaan. Maar de buren moeten ook zo snel mogelijk hun handen op hun bovenbenen leggen. Als dat niet snel genoeg gebeurt, mag de speler in het midden ook op hun bovenbenen slaan. Als er met de verkeerde hand wordt geslagen, of wanneer er op een hand wordt geslagen, dan mag er een vrije slag komen.
De ontvanger wordt nu zender en zegt: “Ik gooi de bal naar … (naam).” Vanaf het moment dat de zender het woord “naar” heeft gezegd, moeten zijn of haar handen en die van de buren weg zijn of er mag op de handen geslagen worden door diezelfde spelers.

KLEUTERS

Rode stippen op een ei
Rode stippen op een ei,
met een rode stip erbij.
Een ei voor jou en een ei voor mij,
welke kleur kies jij?
(Vervang nadien het woord rood
door de gekozen kleur.)

‘k Zag twee beren
‘k Zag twee beren, broodjes smeren,
oh dat was een wonder.
’t Was een wonder, boven wonder,
dat die beren smeren konden.
Hi hi hi, ha ha ha,
‘k stond erbij en ik keek ernaar.
(Beren en smeren kan je vervangen
door alles dat rijmt.)

En de krokodil
En de krokodil en de orang-oetang
en de vogels in de lucht en de slangen op de vlucht
en de poesjes, muisjes, iedereen doet mee,
alleen de domme katten die zitten op ’t wc,
olé, pistolé, santé, doorspoelen en weg ermee,
naar de Middellandse Zee,
A U B, alstublieft, dank u wel, merci beaucoup!

LAGERE SCHOOL

Voorzetten Jansens
Dit liedje wordt in twee groepen tegen elkaar gezongen:
Groep 1: voorzetten Jansens, voorzetten Jansens, voorzetten, voorzetten, voorzetten Jansens.
Groep 2: Lapt hem Peeters, lapt hem Peeters, lapt hem, lapt hem, lapt hem Peeters.
Einde van het liedje: scoren, scoren, scoren, scoren.

Aja ja ja ja (Nazingliedje)
Aja ja ja ja (aja jajaja)
Aja ja ja ja (aja ja ja ja)
Oe wa doe wa wa (oe wa doe wa wa)
Akedoe akedoe akedoe wa wa
(akedoe akedoe akedoe wa wa)
Wie doe wa? (wie doe wa?)
Wat doe wa? (Wat doe wa?)
Ai ai mama (ai ai mama)
Ai ai papa (ai ai papa)
Ai ai de kindjes (ai ai de kindjes)
Oooooooh (oooooooh)
Ooooooh (ooooooh)
Ooooooh (oooooooh)
Uit! (uit!)

Aan de oevers (Nazingliedje)
Aan de oever (x2) van de Dijle (x2)
Diep verscholen in het riet (x2)
Zat een kleine (x2) jonge kikker (x2)
Bij zijn moeder op de knie! (x2)
“Ziet ge daar” (x2) zo sprak de moeder (x2)
“Zie ge daar dien ooievaar (x2)
‘t Is de moord’naar (x2) van uw vader (x2)
Hij vrat hem op met huid en haar.” (x2)
“Potverdomme” (x2) sprak de kleine (x2)
“Heeft die smeerlap dat gedaan? (x2)
Als ik later (x2) sterk zal wezen (x2)
Zal ik hem op zijn bakkes slaan!” (x2)”
Vele jaren (x2) zijn verstreken (x2)
En die kikker leeft niet meer (x2)
Maar die ooievaar (x2) die zijn bakkes (x2)
Doet nog altijd even zeer. (x2)

IJsgekoelde Coca-Cola
IJsgekoelde Coca-Cola, Coca-Cola ijsgekoeld
(ijsgekoeld)
IJsgekoelde Coca-Cola, Coca-Cola ijsgekoeld
(ijsgekoeld)
En daarbij 1 belegd broodje worst,
1 belegd broodje kaas
Samen 2 belegde broodjes,
1 met worst en 1 met kaas
en daarbij (per vers 1 bijtellen: 2 belegde broodjes…)
IJsgekoelde Coca-Cola…

Grassprietjesgevecht
Elk kind pakt een grassprietje en gaat tegenover iemand anders staan. Ze haken hun grassprietjes in elkaar en nemen elk hun sprietje aan de uiteinden vast tussen duim en wijsvinger. Nu moeten ze allebei trekken. Degenen van wie het grassprietje breekt, vormen de ene groep. De winnaars vormen de andere.

Schoenwerpen
Alle kinderen moeten één schoen losmaken en aan hun tenen hangen. Nu moeten ze die allemaal van achter een lijn tot in een cirkel (of op een tafel) proberen te schoppen. De eerste zoveel die daarin slagen, zitten in groep 1, de rest in groep 2.

Dierentuin
Elk kind moet een kaartje trekken met een dier op. Ze mogen dat aan niemand tonen. Ze verspreiden zich over de ruimte en doen hun dier na. Als je een soortgenoot vindt, ga je bij elkaar staan. Dat doen ze tot ze al hun soortgenoten gevonden hebben.

Appelsien snijden
Je maakt een rechte lijn met alle kinderen, ze houden elkaars hand vast. Het ene uiteinde begint zich op te rollen zodat uiteindelijk alle kinderen mee opgerold zijn en in een hoop staan. Die appelsien kan je dan in vier stukken snijden. Met een beetje geluk krijg je zo vier gelijke groepen.

De Titanic
Laat alle kinderen kiezen om groepjes van vier te maken. Als ze dat gedaan hebben, moeten ze samen iets uitbeelden, bijvoorbeeld de iconische scene uit Titanic, maar het kan ook een bos, diep in de zee, of wat dan ook zijn. Je geeft gewoon vier zaken mee die verplicht uitgebeeld moeten worden. Bijvoorbeeld: Kate, Leo, boot en ijsberg. Dan moeten uiteindelijk alle ijsbergen een groep vormen, alle Kates, Leo’s enz.

Keuzes maken
Je groep kinderen staat met hun ogen dicht naast elkaar. Je stelt telkens een vraag met twee opties, elke optie staat voor een richting waarin ze moeten springen (A=> naar voren; B=> naar achteren). Dat herhaal je een paar keer. Steek er echt dilemma’s in zodat je een goede spreiding van je groep krijgt. Zo kun je de voorste, middelste en achterste kinderen bijeen zetten.

APP "SPELFICHES" EN WWW.SPELFICHES.BE

Met onze app ‘Spelfiches heb je honderden spellen meteen in je broekzak. Zo gaat je voorbereiding nog sneller. Opdrachten, kennismakingspellen, groepen verdelen, binnenspelen ... In een groot spel werk je vaak met kleinere spellen, maar ook tijdens vrije momenten is het handig een spel achter de hand te hebben. Deze en meer vind je in onze app, die je gratis kan downloaden in de App Store of via Google Play.

www.spelfiches.be