Hoe ga ik om met gedrag?

    Preventie
    Ken je groep en maak afspraken.
    Gebruik "De Maafte" in je spel.
    Beloon goed gedrag.

    Blussen

    Maak een grapje in plaats van boos te worden.
    Zeg er kort iets over - “ik-boodschap”
    Negeer soms eerst even.

    Straffen en belonen

    Straf zo weinig mogelijk.
    Geef hen iets om naar uit te kijken als ze zich gedragen.
    Maak duidelijk welk gedrag je verwacht:
    “Als je de rest van het spel niemand duwt, een verwachting
    mag jij vanmiddag het eerste spel kiezen.” een beloning

    Hoofdanimator

    Gaat het te ver? Is er fysieke agressie?
    Vraag dan hulp aan de hoofdanimator / verantwoordelijke.

    Agressie in 4 fasen 

    Onrust
    Gedrag
    : kleine vorming van agressief gedrag: onrustig worden, stem verheffen, uitschelden
    Omgaan
    : afspraken herhalen, afleiden, humor, positief gedrag benoemen, grenzen duidelijk maken. 

    Escalatie en crisis
    Gedrag
    : aanhoudend roepen, fysieke agressie naar anderen, omgeving of zichzelf. Denkt niet helder na.
    Omgaan:
    altijd eigen veiligheid eerst!

    • Als het kind geen gevaar is voor anderen/zichzelf:
      laten uitrazen/weglopen, volgen vanop een afstand,
      liefst in zijn of haar gezichtsveld (niet achter de rug). 
    • Als het kind wel een gevaar is voor anderen/zichzelf:
      neem zijn of haar pols en schouder vast terwijl je zegt dat je dat
      gaat doen en loop naast het kind (niet achter hem of haar).
      Gebruik fysieke kracht enkel als laatste redmiddel. 
    • Begeleid het kind naar een prikkelarme ruimte
      en laat hem of haar met rust als dat kan.
    • Blijf praten tegen het kind. Zeg wat je verwacht en vraag mee
      te werken. Praat niet over het probleem of de oorzaak.

    Afkoeling
    Gedrag:
    kind begint te kalmeren na crisis. Is nog duidelijk boos, maar toont geen agressie meer naar jou of zichzelf.
    Omgaan:
    geef het kind rust. Blijf aanwezig, praat weinig, en nooit over wat er gebeurd is. Vraag het kind teken te geven als hij of zij een gesprek wil.

    Rust
    Gedrag:
    het kind heeft zelfcontrole en is rustig. Het kind voelt zich wat down.
    Omgaan:
    ga in gesprek over de gevoelens, niet over de specifieke inhoud en oorzaak.
    Wees er voor het kind en maak goede afspraken.

    Aftoetsen

    • Begrijp ik wat hij/zij zegt?
    •  Begrijpt hij/zij wat ik zeg?
    • “Hoe zou je het anders aanpakken?”

    Doseren 

    •  Kies 1 of 2 belangrijke punten die je wil meegeven.
    • Trop is te veel!

    Vragen

    •  Laat zo veel mogelijk uit hem/haar komen.
    •  Stel vragen over hoe hij/zij het beleeft heeft.

    Ik-boodschap

    • Vertel wat jij zag en hoe jij je erbij voelt.
    • Dat komt positief over en is nooit fout.

    Evenwicht

    • Benoem bij werkpunten ook een mogelijke oplossing of bevraag
    • “Hoe zou je het anders kunnen aanpakken?”

    Suggestie 

    • Naast werkpuntjes moet je ook uitblinkmomentjes benoemen.

    Concreet

      •  Geef voorbeelden als je werkpunten of uitblinkmomentjes benoemt en vraag verder.

      Houding

      • Wees open en luister aandachtig.
      •  Denk aan je verbale en non-verbale expressie.

      Doel: groepsgevoel versterken, aandacht krijgen, peilen naar gevoel animatoren.

      Aandachtspunten: Hou het kort, maak tijd voor uitgebreide evaluatie in persoonlijk gesprek, peil naar gevoel.

      Maak het opzichtig!
      Zorg voor beweging, laat het antwoord duidelijk zijn zonder woorden.
      Voorbeeld: maak een toren met bakken, hoe hoger je toren hoe beter je het vond.

      Maak het persoonlijk!
      Vraag naar specifieke momenten of ervaringen. Hou het niet algemeen.
      Voorbeeld: Waar heb jij in uitgeblonken vandaag? Waar heeft je partner in uitgeblonken vandaag?

      Maak het origineel!
      Zorg ervoor dat ze niet steeds hetzelfde moeten doen, zowel qua inhoud als werkvorm, gebruik attributen.
      Voorbeeld: Doe het in je weekthema, stel specifieke vragen die humor bevatten. Wat was je ‘Dit ging volledig mis-moment’?

      Zorg dat er nagedacht moet worden!
      Stel specifieke open vragen waar je een moment of gevoel bevraagt.
      Voorbeeld:
      niet: hoe leuk was je dag? Hoe tof was je dag op een schaal van 1 tot 10?
      wel: hoe leuk was je voormiddagspel op een schaal van 1 tot 10?