Iedereen staat in een cirkel in een “ninja-houding”. Eén iemand begint met spelen en tracht via een ninjasprong met zijn/haar hand de hand van een ander te raken. Diegene die wordt aangevallen mag slechts één beweging maken om te voorkomen dat de ander zijn/haar hand kan raken. Ook diegene die aanvalt mag slechts één beweging maken om de hand te raken. Het is de bedoeling dat je steeds in de positie blijft staan waarin je het laatst stond. Wanneer je hand geraakt wordt, moet je deze achter je rug houden. Wanneer je beide handen uitgeschakeld zijn, mag je niet meer mee spelen. Diegene die als laatste overblijft wint het spel en is een superninja. Het spel wordt in wijzerzin gespeeld. Wanneer speler A gespeeld heeft, mag de speler links van hem/haar verder spelen. Hier mag een snel tempo in zitten.