Iedereen staat in een kring, als kippen in een rond kippenhok met de handen als een brilletje voor de ogen. Een van de kippen in de kring begint te kakelen (tok tok tok tok…) en stuurt haar gekakel door naar de kip links of rechts van haar. Ze kan dit doen door zich in de richting van de gekozen kip te draaien en haar linkervleugel (voor de kip links van haar) of haar rechtervleugel (voor de kip rechts van haar) uit te strekken en tegelijkertijd luid te kakelen (tok tok tok tooook). Het gekakel kan enkel zo verder in het kippenhok doorgegeven worden. Een kip kan ook beslissen om het gekakel van richting te doen veranderen door beide vleugels voor zich uit te strekken en aan één stuk door te kakelen (toooook). Wanneer een kip voelt dat ze een ei moet leggen, dan begint ze luid te kakelen (tok tok tok tok…) en vangt haar ei met beide vleugels op. Ze gooit het ei vervolgens naar een andere kip in het kippenhok door de naam van de kip te roepen. De kip die het ei opvangt, mag nu haar gekakel doorgeven aan een kip links of rechts van haar.