De groep is in twee verdeeld, ploeg A en ploeg B. Ze hebben elk een even groot speelveld van ongeveer zes op tien meter. Hiertussen is een "vrije zone" van ongeveer een op een op zes meter, waarin niemand mag komen. Eén speler van ploeg A heeft de bal en roept: "Dood aan … (roept de naam van een speler uit ploeg B)". Ondertussen werpt hij de bal in kamp B. Indien de spelers van ploeg B de bal kunnen opvangen vooraleer hij de grond raakt, is de speler niet dood. Indien dit wel het geval is, moet de speler aan de kant gaan staan. Ploeg B kan hem weer levend maken door, vooraleer een speler de bal gooit, te roepen: "Levend …". De ploeg waarbij alle spelers dood zijn, is verloren.