Eens op een nacht dat de lucht geurde van bloesems en de sterren pinkelden, liep de kleine nachtwaker met zijn lantaarn door de weilanden. Daar zag hij plots, precies bij zijn rechtervoet, een klavertjevier. “O”, zei de kleine nachtwaker blij.
Hij bukte zich en plukte het. Omdat een klavertjevier geluk brengt, besloot hij de mensen wakker te maken, want het geluk is fijner als je het met anderen deelt.
“Jullie moeten opstaan”, riep hij. “Ik heb een klavertjevier gevonden!” Toen kwamen de mensen naar hem toe: de bloemenvrouw, de dichter, de draaiorgelman, het meisje dat ballonnen verkoopt en de boer.
Ze gingen vóór hun huizen op het geluk zitten wachten. Zou het van links of van rechts komen? Of misschien wel van boven? Ze lieten hun ogen dwalen en legden hun oor te luister in de nacht.
Aan de bosrand speelden de reeën en moeder vos was met haar kinderen aan het ravotten. Vlak in de buurt sjirpte een krekel en de zachte nachtwind plukte bloesems van de bomen en liet ze speels over de daken dwarrelen. Er wandelden vijftien muisjes door de dorpsstraat, het ene telkens een beetje kleiner dan het andere. De maan spiegelde zich in de vijver.
Dat zag er zo leuk uit dat de kikkers er een kring om heen vormden en een kikkerlied zongen. Het beekje murmelde. In de oude kastanje zaten uilen en hun lichtende ogen keken dromerig de nacht in.
De mensen waren heel stil. Ze keken naar de hazen die haasje-over speelden en hoorden de klokjesbloem bengelen. “Wanneer komt nu eigenlijk het geluk?”, vroeg plotseling het meisje dat de ballonnen verkoopt.
“Ssst…”, antwoordde de kleine nachtwaker en legde de vinger op de mond.
“Het is er al lang. De hele nacht is vol geluk. Voelen jullie het niet?”